.

Meditatie > Boeddhisme > Geschiedenis > Dumoulin Japan > Uitbreiding

B Uitbreiding en werking tot het eind van de Middeleeuwen (4)

Ikkyu Sojun

Een zeer belangrijke persoon in de Daitokuji-lijn is de dichter Ikkyu (1394-1481). Hij was geniaal en excentrisch, en zijn levensloop stelt voor vele raadsels. Zeer jong al komt hij in aanraking met Chinese literatuur en blijkt zelf een groot talent te hebben. Hij heeft een grote sympathie voor vrouwen, voelt zich aangedaan door de vergankelijkheid van de aardse dingen, en heeft een afschuw van de uiterlijke religiositeit die hij rondom zich waarneemt. Hij bereikte verlichting onder de veeleisende leiding van de abt van het Daitokuji, maar weigerde een certificaat hiervoor in ontvangst te nemen, omdat hij zozeer van zijn eigen ervaring overtuigd was, dat hij zoiets overbodig vond. Hierin toont zich al zijn ongebondenheid aan de conventies van Zen. Tot aan de dood van zijn meester bleef hij bij hem; hijzelf was toen 35 jaar oud. Daarna ging hij ongeveer 30 jaar lang zwerven. Hij leefde met en onder het gewone volk, zonder onderscheid te maken. Hij ging om met edelen, maar ook met hoeren, wier eenvoud hij roemde. Hij gaf weinig om de monastieke of zelfs boeddhistische grondregels: hij at vlees en vis, hield van wijn en vrouwen. Hij gaf af op het vervallen en huichelachtige monnikendom, en pleitte voor een leken-boeddhisme. Was Zen tijdens de fase van de inplanting vooral opgenomen door de ridderklasse, met Ikkyu begon de toenadering tot het gewone volk. Hij pleitte voor gelijkmoedigheid t.o.v. leven en dood als weg tot het geluk. De paradijs-voorstellingen van de Amida-gelovigen noemt hij een illusie. De eigenwaan van de elite en de bittere nood van de armen wekken zijn toorn op. Hij was zeer hulpvaardig voor iedereen. Na aanvankelijk verzet tegen zijn zeer vrijzinnige levensstijl vond hij in de laatste 40 jaar van zijn leven overal grote hoogachting en erkenning.

De belangrijkste Rinka-lijnen met als middelpunten de kloosters Daitokuji en Myoshinji worden vanwege hun afhankelijkheid van Daio Kokushi samengevat als de Daio-lijn. Een tweede lijn is de zog. Genju-lijn, die van veel mindere betekenis was, maar toch een belangrijke rol speelde bij de bevordering van het tussenkloosterlijke verkeer op het platteland. Deze lijn gaat terug op de Chinese meester Chung-feng Ming-pen (1263-1323), die aan het eind van de Kamakura-tijd vele Japanse leerlingen in China opleidde. Zijn leerlingen waren net als hijzelf zeer tolerant en beoefenden tevens de Amida-verering. In de zevende generatie voerde Ichige Sekiyu (1441-1507) tevens esoterische rites in. Door zijn aantrekkingskracht werd de hereniging van de in deze tijd zeer versplinterde Rinzaischool bevorderd.

De vroegste Rinka-lijn van enig belang die noch met Kyoto, noch met Kamakura verbonden was, is de Hotto-lijn. In de derde generatie hiervan vinden we de beroemde Bassui Tokusho (1327-1387). Hij is een soort vroege voorloper van Hakuin, werkzaam op het platteland in het district Kai. Ook bij hem speelt de borende twijfel als motor voor de weg de hoofdrol. Net als Hakuin werd hij gekweld door helle-angsten. De spontane koan die zijn leven vele jaren lang zou bepalen is als volgt te formuleren: "Wat is in mij de geest? Hoe kan ik zuivering van de geest bereiken?" Dit thema doortrekt al zijn geschriften. De twijfel omtrent deze vraag dient men bij alles wat men doet voortdurend voor ogen te houden. Hoe sterker deze twijfel is, hoe dieper de verlichting uiteindelijk zal zijn. Door intens met deze koan bezig te zijn, zal men alle dingen van de wereld vergeten. De verlichting vergelijkt hij met het ontwaken uit een droom. Evenals Hakuin is Bassui vanuit zijn Bodhisattva-mentaliteit sterk op het helpen van het volk gericht. Na zijn verlichtingservaring gaf hij het zich terugtrekken in de geliefde eenzaamheid van de natuur op om zijn leerlingen te kunnen begeleiden. Bassui had het vermogen zich literair zeer helder en aansprekend uit te drukken. Hij geeft telkens weer aanwijzingen die van direct belang zijn voor de concrete situatie van degene die hij schrijft.

Gettan Soko (1326-1389) was een tijdgenoot van Bassui, van mindere geestelijke kracht, maar eveneens van harte het volk toegedaan. Het accent lag bij hem op het onderricht van leken. Hij stuurt aan op zelfvergetenheid van de geest door koans en oefening van Zazen. Zen ín het alledaagse leven is zichzelf daarin vergeten en niet naar verlichting streven, omdat anders het gevaar van eigenwaan op de loer zou liggen.

Een typisch Rinka-klooster is het Eigenji, op enige afstand van Kyoto gelegen, dat in 1361 door Jakushitsu Genko (1290-1367) gesticht werd. Het is een zeer eenvoudig klooster, temidden van een mooie natuur. Zen was voor Jakushitsu Genko de existentiële ervaring van de grootheid van het menselijke leven ín de vergankelijkheid ervan. Het probleem van geboorte en dood oplossen was volgens hem hét doel van Zen. Hij sprak daarover weinig, maar op zijn geliefde trektochten in eenzaamheid door de natuur zag hij daarin het symbool van en een gelijkenis over de vergankelijkheid van het leven. Hij was één van de belangrijkste Zen-monniken van zijn tijd; als arme zwerfmonnik belichaamt hij een boeddhistische ideaalfiguur. Zeer vormend voor hem was een verblijf in China (1320-1326) bij meester Ming-pen (zie p.13). Hij nam diens verering voor Amida over, maar zag daarin geen tegenspraak met Zen, omdat ook daarin Boeddha's verering wordt gebracht. En het Reine Land was volgens hem iets wat men in de eigen geest diende te zoeken. Hij had een hekel aan uiterlijk vertoon, indrukwekkende tempels of eervolle posities; hij zag af van persoonlijk bezit.

Alle abten van Rinzai-kloosters, ook in de Gozantempels, stammen tegenwoordig af van de Daio-lijn, die tot de Rinka-kloosters gerekend wordt. In de Rinka-kloosters was een opvolging door 'overdracht van de geest' gebruikelijk (waardoor het ook mogelijk is dat alle huidige abten nog steeds teruggaan op de Daio-lijn). In de middeleeuwse Rinzai-kloosters van het Gozan-systeem kende men een andere opvolging, waarbij abten gekozen werden uit mensen uit willekeurig welk klooster dat tot het Gozan-systeem behoorde, en waarbij de nieuwe abt dus niet per se in een meester-leerling-verhouding tot de voorgaande abt behoefde te staan.

Van abt Agathon werd gezegd dat hij drie jaar lang rondliep met een steen in zijn mond, totdat hij had leren zwijgen.
- woestijnvaderspreuk -

Tsjeng, Meester: Meester Tsjeng over het geheim van de oorspronkelijke geest

Cover van Meester Tsjeng over het geheim van de oorspronkelijke geestEen heel verfrissend boekje voor mensen die reeds Zenmeditatie beoefenen of die geïnteresseerd zijn in het Zenboeddhisme. In zijn redevoeringen trekt
Meer...

WaalWeb Internetproducties
Zinrijk Webtechniek
© 2006-7

 

.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.