Meditatie > Boeddhisme > Geschiedenis > Dumoulin Japan > Inplanting
Een belangrijke rol hierbij zou Myoan Eisai (1141-1215) spelen. Men heeft hem wel eens de stichter van Zen in Japan genoemd, maar daarvoor zijn zijn inspanningen toch niet toereikend geweest. Zijn naam werd bekend omdat hij aan het begin van een ontwikkeling stond. Aanvankelijk was hij een overtuigd Tendai-aanhanger. Na een tweede Chinareis raakte hij ervan overtuigd dat Zen een antwoord kon bieden op het religieuze verval (zowel t.a.v. de meditatie als van de geboden) in Japan. Hijzelf had in China het verlichtingszegel van een meester uit de Rinzai-lijn ontvangen. Hij bewonderde de religieuze discipline bij het houden van de geboden die Zen opbracht. Toen hij in Kyoto een Zentempel wou laten bouwen, wekte hij de heftige weerstand van de Tendai-school, die meende dat hij een nieuwe secte uit China wou introduceren en die de leidende positie geven. Zij beschuldigden hem ervan deze boeddhistische secte als enige met de ware Dharma te identificeren. Ter verdediging schreef hij het 'Tractaat over de verbreiding van Zen tot bescherming van het land'. Hieruit blijkt dat het Eisai waarschijnlijk niet te doen was om invoering van het 'pure Rinzai-Zen'. Hij was zeer syncretistisch en harmoniserend ingesteld en zag zichzelf als staand in de lijn van Tendai én de lijn van Zen. De beoefening van Zen zag hij als één van de vier wezenlijke kenmerken van Tendai, naast de volkomen leer, de geheime riten en de geboden. In de door Eisai gestichte tempels werden naast Zen ook de esoterische rites beoefend. Aan het eind van zijn leven ondervond hij de gunst van heersers en werd tot stichtingsabt van twee tempels in Kamakura en Kyoto gemaakt.
Samenvattend: een snelle inplanting van puur Zen werd verhinderd door het karakter van Eisai en door de tegenwerking van de ceremonierijke Tendai- en Shingonscholen, die het Chinese Zen als buitenlands en vreemd ervoeren.
De situatie binnen het boeddhisme aan het begin van de Kamakura-periode was zeer complex. Eisai had vele leerlingen, die eigen wegen gingen. Bijv. Myozen (1183-1225), die onder zijn leerlingen het Zen meest verwant was, de meester van Dogen. Twee andere leerlingen, Gyoyu en en Eicho, waren nog syncretistischer dan hun meester, maar hadden onder hun eigen leerlingen mensen die echte Zenmannen zouden worden. Samenvattend: Eisai's leerlingen konden het Rinzai-Zen niet in Japan inplanten (Myozen stierf te vroeg), maar in de volgende generatie zou dat wel lukken, omdat de verbinding met China nog steeds aanwezig en levendig was.
Een sleutelfiguur voor het Japanse Rinzai-Zen is Enni Ben'en (1201-1280), ook al is hij weinig beroemd geworden. Hij was een leerling van Eicho, maar zijn vorming is vooral te danken aan de beroemde Chinese Rinzai-meester Wu-chun Shih-fan (1177-1249). Enni Ben'en was zeer geleerd; hij was thuis in het Confucianisme, in Tendai, Zen en de geheime riten. Maar belangrijker is dat hij tijdens een zevenjarig verblijf in China bij Wu-chun een diepe verlichtingservaring had. Terug in Japan verwierf Enni Ben'en veel aanzien tijdens zijn jarenlange verblijf in de hoofdstad Kyoto, waardoor ook Zen opgewaardeerd werd en een gevestigde plaats kreeg. Enni Ben'en voltrok Shingon- en Tendai-riten en verklaarde Shingon-geschriften, maar de Zenmeditatie had bij hem het primaat. Zijn tempelklooster Tofukuji werd het centrum van de Zenbeweging in de hoofdstad. Hij kreeg door een keizer posthuum de eretitel Shoichi Kokushi toegewezen. Enni Ben'en zag Zen als de alfa en omega van de boeddhistische weg. Alles neemt zijn aanvang vanuit Zen, en mondt erin uit. Door Zen bereikt men de Boeddhageest, die met de eigen geest identiek is. Gedurende de tijd dat je Zen oefent, ben je een Boeddha. De juiste oefening is die van niet-geest en -denken (achtergrond: Hui-neng). Tijdens Enni Ben'ens leven kreeg Zen de overhand in het emulgaat van boeddhistische elementen. Enni Ben'en is de overgangsfiguur naar een tweede fase in de geschiedenis, die al tijdens zijn leven door Chinese meesters gedragen werd.
Het Rinzai-Zen van de Chinese meesters werd vooral opgenomen door de Samurai. Vanaf de 13e eeuw ging de militaire regering in Kamakura (bakufu; de regent was telkens iemand uit de Hojo-familie) het Zen van de Chinese meesters begunstigen. Behalve door de elite, werd het nu ook opgenomen door de krijgers. In Kamakura zorgden Chinese meesters er onder de bescherming van de bakufu voor dat het pure Zen een aparte richting werd. In Kamakura werd in 1253 op instigatie van de regent het Kenchoji gebouwd. Aan het eind van de 13e eeuw maakte het Zen in Kamakura o.i.v. de regent een duidelijke wending naar het culturele (motief hierbij was o.a. de jalouzie van de regent t.a.v. de rijke cultuur van de hoofdstad Kyoto). Een belangrijke exponent van dit culturele Zen was de Chinese meester I-shan I-ning (1247-1317). Hij was op wetenschappelijk en artistiek niveau erg actief, en trok zeer vele leerlingen.
Eind 13e en begin 14e eeuw voltrok zich de derde fase van de geschiedenis van Rinzai-Zen in Japan, de afscheiding van de andere scholen, door het werk van Japanse leerlingen van de Chinese meesters. Een belangrijke naam hierbij is Nampo Jomyo (Daio Kokushi , 1235-1308).
Zie wat je niet kunt zien, ga waar je niet kunt gaan, hoor wat stemloos is, en je zult God verstaan.
- Thomas Merton -
Tsjeng, Meester: Meester Tsjeng over het geheim van de oorspronkelijke geest
Een heel verfrissend boekje voor mensen die reeds Zenmeditatie beoefenen of die geïnteresseerd zijn in het Zenboeddhisme. In zijn redevoeringen trekt
Meer...
WaalWeb Internetproducties
Zinrijk Webtechniek
© 2006-7