Meditatie > Boeddhisme > Geschiedenis > Dumoulin China > Ontstaan en bloei
In de 8e eeuw ontstond een nieuwe beweging in Zen, die haar idealen belichaamd zag in Hui-neng (638-713). Waarschijnlijk was Hui-neng een doorsnee meester, maar latere generaties hemelden hem op, zodat hij hèt model werd voor het ideaaltypische en normerende 'Zen van de Patriarchen'. Deze vorm van Zen komt tot uitdrukking in het 'Sutra van de 6e Patriarch' (ook wel: Platvormsutra), in de zog. Tun-huang-versie van eind 8e eeuw. Het bestaat uit twee delen: een leervoordracht, inclusief een korte autobiografie, en verder nog varierende stukken tekst. De oudste manuscripten stammen van rondom 800, maar gaan waarschijnlijk op oudere teksten terug. De ontstaansgeschiedenis is complex; waarschijnlijk hebben meerdere 'kringen' aan de tekst geschaafd, o.a. Shen-hui en zijn leerlingen, de Ossehoofdschool, en latere mensen uit de Zuidschool. Rond 800 komt ook definitief de traditie van Bodhidharma als de 28e Patriarch vast te staan. Hui-neng wordt nu definitief de vereerde 6e Patriarch.
Over Hui-neng zijn weinig biografisch betrouwbare gegevens te verzamelen; veel materiaal is vertekend door latere generaties. Hui-neng was een eenvoudige plattelandsjongen uit het Noorden; hij zou een eerste verlichtingservaring hebben gehad bij het horen van het Diamant-sutra, en zou naderhand met de 5e Patriarch gediscussiëerd hebben over de Boeddha-natuur, een centraal thema in het Nirvana-sutra. Beide sutra's spelen een belangrijke rol in zijn leven. Dan de wedstrijd om de opvolging van de Patriarch.
Het gedicht van de hoofdmonnik:
Het lichaam is de verlichtingsboom
De geest lijkt op een heldere spiegel
Span je in om hem voortdurend te reinigen
Laat geen stofkorreltje erop blijven hechten!
De Patriarch wijst dit gedicht af, daarmee aantonend dat oefening de volkomen verlichting niet kan brengen. Het gedicht van Hui-neng:
Oorspronkelijk bestaat er geen verlichtingsboom
Noch een standaard met een spiegel
Van begin af aan bestaat er geen enkel ding
Waar zou een stofkorrel kunnen blijven kleven?"
Ook het leerstellig deel van het sutra stamt uit verschillende bronnen. Het onderscheid tussen plotselinge en geleidelijke verlichting berust niet in de Dharma, want die is één, maar in de minder of meer vertroebelde geest van de mediterenden. Toch bezit iedereen, ook de minder begaafden, de prajna-wijsheid, alleen worden zij door hun overtuigingen en hartstochten in het realiseren ervan gehinderd. Noord- en Zuidschool delen dezelfde overtuigingen, nl. de algemeen Mahayanistische overtuiging van de oorspronkelijke reinheid en gelijkheid van de eigennatuur (of andere termen, zoals Boeddha-natuur etc.), van de identiteit van Samsara en Nirvana, maar zij gaan uiteen in de consequenties voor de meditatiepraktijk die zij daaruit trekken, en daaruit is hun conflict ontstaan. Verder stemmen zij erin overeen dat de levende wezens in het Samsara in vertroebelingen en verwarringen zijn verstrikt, maar dat deze vertroebelingen geen realiteit toegekend kan worden, ook al heeft de mediterende er last van.
Maar de Noordschool trekt hieruit de conclusie dat de geestesspiegel in een voortdurend en geleidelijk proces in de meditatie gereinigd moet worden, en concentreert zich op de geest als op een soort object, om haar oorspronkelijke reinheid waar te nemen.
De metafoor van de voorbijglijdende wolken van Hui-neng laat zien dat de vertroebelingen slechts een tijdelijk verschijnsel zijn, die geen bestand hebben voor de Wijsheid. Maar wanneer de verlichting doorbreekt is niet te voorspellen; de vrucht valt af wanneer ze rijp is, maar er is geen enkele causale band tussen verlichting en meditatie. Meditatie is noch voorwaarde, noch oorzaak ervoor. De meditatie is zonder waarom, een uiting van pure vrijheid. Men mag er niet aan hechten, want elk hechten vertroebelt de eigennatuur (die identiek is aan de Boeddha-natuur). Meditatie en Wijsheid zijn één. Dit is de logische consequentie uit de Mahayanistische leer van de algemene gelijkheid van de dingen: meditatie kan niet iets nieuws, iets extra's aan de werkelijkheid toevoegen. Meditatie is een uiterlijke en voorlopige bezigheid; het eigenlijke is het niet-hechten van de geest. Kritiek op de Noordschool: zij zitten enkel, hun meditatie omvat niet beweging en actie; zij hechten aan reinheid en leegheid van de geest.
In de Zuidschool speelden het Nirvana-sutra (over de universele Boeddha-natuur) en de Prajnaparamita-sutra's, en m.n. sinds Hui-neng het Diamantsutra (over de leegte van alles, die door de Wijsheid wordt doorschouwd in een niet-zien), een belangrijke rol. Niet-denken (naast termen als niet-geest, -vorm) is het kernwoord van de leer der plotselinge verlichting. Het betekent dat er ín het denken niet gedacht wordt, d.w.z. dat men afgescheiden is van alle dualiteit en dat het denken, ondanks dat het wel degelijk onderscheiden kan, toch gehecht is in de ene zelfnatuur, een manifestatie is van deze natuur. Dit niet-denken heeft de leegte uit de Wijsheidssutra's als achtergrond en laat de voorliefde van Zenmeesters voor paradoxale taal zien. Niet-denken dient men niet psychologisch op te vatten, het gaat niet om een uitschakeling van het denken, want dan zou men weer in de buurt van de opvatting van de Noordschool komen. Het is niet identiek aan het onbewuste, en het wordt niet beïnvloed door uiterlijke vertroebelingen, noch door psychische processen. Niet-denken is het zien van de eigennatuur, het voert in het rijk van het Absolute en brengt bevrijding. De zelfnatuur wordt in de Zuidschool realiteit toegekend, maar geen substantialiteit; zij bestaat niet los van of buiten wereld van Samsara. De Boeddha-natuur overstijgt alle dualiteiten; daarom ook kan Hui-neng zeggen dat de tegenstelling tussen goed en kwaad, als een voorbeeld van zo'n dualiteit, overstegen moet worden, zonder dat hij daarmee de boeddhistische ethiek zou verwerpen. Na Hui-neng nam men aan dat de Boeddha-natuur universeel aanwezig was, en niet enkel in levende wezens, wat vóór hem nog een strijdpunt was geweest. Het platvormsutra werd normerend voor het latere Zenboeddhisme.
Het is onmogelijk iets buiten jezelf waar te nemen, als je het niet ook in je eigen innerlijk kunt waarnemen.
- Anthony de Mello -
Chödrön, Pema: Gerust in onzekerheid
108 Spirituele leringen
Dit is één van de mooiste en meest inspirerende boeken die ik ooit gelezen heb. In 108 hoofdstukjes - die meestal niet meer dan 2 à 3
Meer...
WaalWeb Internetproducties
Zinrijk Webtechniek
© 2006-7