Meditatie > Boeddhisme > Geschiedenis > Dumoulin China > Ontstaan en bloei
Boeddhisme in 1e eeuw n.C. overgekomen naar China (teksten en afbeeldingen vertaald en verspreid), in 4e reeds bloeiperiode. Vanaf 2e eeuw ook meditatieve concentratie op de ademhaling (tellen) in zwang geraakt. Dit sloot goed aan bij de in het Taoïsme gebruikelijke ademhalingsoefeningen, en betekende daarvoor een verrijking, omdat de boeddhistische teksten verheldering van het proces boden. Vanaf begin Hinayana en Mahayana naast elkaar in China, maar Mahayana sloot beter aan vanwege Prajnaparamita-sutra's, die beter bij Chinese geest pasten. Overeenkomsten bijv.: neiging tot negatieve weg, besef van gelijkheid en harmonie, sterke gevoeligheid voor de eenheid van alles. De vertalers van de sutra's gebruikten taoïstische terminologie om beter verstaanbaar te zijn. Vooral goede brug via het zog. 'neo-taoïsme' (vanaf 3e eeuw), dat ontologisch-metafysische problemen doordacht. Spraken over zijn en niet-zijn, het fundamentele niet-zijn van de dingen, substantie en functie, het grote Ene etc. Dit leek goed aan te sluiten bij het boeddhistische denken over leegte, 'niets' of Nirvana, de betrekking tussen het absolute en het fenomenale; maar vooral de loochening van een onderscheid tussen zijn en niet-zijn en de nadruk op de onuitsprekelijkheid van de werkelijkheid sloten goed aan. Ander punt van aansluiting: naturalistisch levensgevoel, het verlangen de geheimen van het leven uit de natuur af te lezen. In het moederland India was dit in het boeddhisme nooit goed tot ontwikkeling gekomen, omdat men daarvoor teveel naar verlossing streefde. Het boeddhisme nam het begrip 'wu-wei' (niet-handelen) van het taoïsme over. De aanpassing was niet enkel uiterlijk, maar veranderde het boeddhisme in het hart. Eind 4e eeuw twee grote vertalers in China, Kumarajiva en Buddhabhadra. Vertaalden vele sutra's, en Kumarajiva nu ook shastra's (uiteenzettingen n.a.v. de sutra's) van de School van de Midden-Weg. Door Kumarajiva's optreden kreeg het Mahayana de bovenhand boven het Hinayana, alhoewel er zelfs onder de vroege boeddhisten nog veel onzekerheid was over het onderscheid tussen Mahayana en Hinayana. Twee belangrijke leerlingen van Kumarajiva, die het latere Zen beïnvloedden: Seng-chao en Tao-sheng.
Seng-chao (384-414). Verbond (neo-)taoïsme en boeddhisme in een filosofische mystiek. Prajna is een kennen (niet-kennen) van de absolute Waarheid, dat alle gewone kennen transcendeert, en waarin alle tegenstellingen net als in het Tao overwonnen worden ("alhoewel ze leeg is, schijnt ze onophoudelijk"). Alle dingen zijn 'gelijk'. Net als het latere Zen is Seng-chao gericht op het directe ervaringsmatige 'vatten' van de Waarheid. Seng-chao's werk werd door latere Zen-meesters geciteerd.
Tao-sheng (360-434). Ontwikkelde de leer van de 'plotselinge verlichting', die later in Zen zo'n belangrijke rol zou spelen en het onderwerp van controverses zou zijn. De absolute Zijnsgrond kan zowel objectief als subjectief enkel ineens ervaren worden, omdat ze eenvoudig, ondeelbaar en leeg is, en dus enkel in toto ervaren kan worden. Geleidelijke verlichting is metafysisch onmogelijk. Subjectief gezien: "de vrucht valt af, wanneer ze rijp is". Een belangrijke bron was voor hem het Mahayanistische Mahapara-Nirvana-sutra, waarin de universele Boeddha-natuur van alle levende wezens en de voor iedereen, ongeacht levenswandel tot dan toe, geldende mogelijkheid tot verwerving van heil uitgesproken werden. Tao-sheng verbond deze positieve leer van de universele Boeddha-natuur (alhoewel de kern van de mens en 'onsterfelijk', toch leeg, zonder substantie, vorm en eigenschappen) met de negatief geformuleerde leer van de Leegte van de Madhyamika-school, en hij zag daarin geen tegenspraak. Deze mix is voor het Zen zeer kenmerkend geworden. Een directe lijn van Tao-sheng naar de vroege Zennisten kon tot nu toe nog niet aangetoond worden. Tao-sheng was zeer wantrouwig t.o.v. woorden en beelden. Waarin Tao-sheng nog verschilt van de Zenboeddhisten: niet hun nadruk op de geest en de oorspronkelijk ongestoorde toestand daarvan, en bij hem ook geen sprake van niet-hechten, -denken en -streven, en hij was ook geen Dhyana-meester.
Samenvattend: Taoïsme en boeddhisme in deze tijd zo grondig met elkaar versmolten, dat de afzonderlijke bronnen niet meer van elkaar te onderscheiden zijn.
Een goed hart met een fout geloof is beter dan het goede geloof met een fout hart.
- Anthony de Mello -
Keating, Thomas: Open Mind, Open Heart
The Contemplative Dimension of the Gospel
Een erg goed, inspirerend en basaal boek waarin de lezer wordt ingeleid in een christelijke vorm van meditatie: Centrerend Gebed. Deze vorm van meditatie maakt
Meer...
WaalWeb Internetproducties
Zinrijk Webtechniek
© 2006-7