.

Gebed > Over gebed > Vormen > Monnikendom

Vormen van gebed in het monnikendom (3)

Woestijnvaders - vervolg 2

20: Vreemdelingschap

Oftewel xeniteia. Abraham was voor de monniken een model, omdat hij als vreemdeling naar een vreemd land trok. Ook Paulus zag christenen als vreemdelingen in deze wereld. De vreemdeling is een machteloze en hulpeloze eenling in de maatschappij, kent de wetten, zeden en taal daarvan niet, kan niet vertrouwen op steun van familie of vrienden, kan geen beroep doen op bijstand in geval van ziekte, heeft geen morele steun, is helemaal op zichzelf en God teruggeworpen. Vreemdelingschap is dus een waagstuk. Juist het vreemdelingschap kan innerlijke rust opleveren (bijv. doordat je jezelf ziet als een vreemdeling, en dus ook je mening niet kenbaar hoeft te maken of door te zetten).
Vertrouwelijkheid met anderen, zelfs de eigen familie (alhoewel ook verhalen voorkomen van steunverlening aan familie), is voor de woestijnvader daarom uit den boze. Ook vertrouwdheid met en gehechtheid aan de eigen kluis is ongewenst. 'Vreemdelingschap lijkt meer een gesteltenis van de geest dan een fysieke afstand en verwijdering. Isaak de Syriër formuleerde het zo: 'Vreemdeling is degene die in zijn overdenking buiten alle zaken van het leven staat.''

21: Verzaking aan het aardse

'De kandidaat-monnik begon zijn loopbaan met een resolute breuk met zijn verleden en met de wereld. We moeten hier niet denken aan jonge mensen die het kloosterleven kiezen en die van het ene beschermde milieu overstappen in het andere. Het leven van de kluizenaar is principieel niet beschermd, maar een open waagstuk, en waar het wel bescherming biedt, is het reeds geïnstutionaliseerd en op weg te ontaarden. De woestijnmonnik moet alleen van God afhankelijk zijn. [...] De nadruk op de Voorzienigheid, de pronoia, is dan ook opvallend. Misschien speelt een vooral oosterse trek van fatalisme mee. [...] Voorzieningen treffen werd dan beschouwd als ontrouw aan God, of beter als een tekort aan vertrouwen op God. Het kwam er dus op aan absoluut niets te behouden, geen appeltje voor de dorst voor het geval dat men ziek zou worden, of voor zijn oude dag.' Voorbeeld: Onthechting3: monnik die steeds een klein beetje bezit in zijn kluis achterhield, en van zijn abt steeds opnieuw de opdracht kreeg: 'Ga verzaken aan de wereld.'
Beeld: 'Aan een tros druiven die over de grond sleurt, heeft niemand nog iets. Zo is ook de gedachte van wie de stilte beoefent, als zij zich bemoeit met het aardse.'
Verhaal: De maat van onthechting moet per monnik beoordeeld worden, afhankelijk van wat die monnik in zijn leven voordien gewend was: iemand die grote luxe gewend was geweest, zal veel meer moeite hebben met een bepaalde graad van onthechting, dan iemand die voordien al gewend was aan een leven in armoede.

22: Armoede en bezitloosheid

Armoede was voor de woestijnvader niet: persoonlijk niets bezitten, maar als gemeenschap wel (zoals dat tegenwoording in kloosters gebruikelijk is). Men kende 2 soorten armoede: 'gebrek, dat wil zeggen een absoluut tekort door sociale omstandigheden (ptôcheia), én bezitloosheid, dit wil zeggen niets bezitten wat niet strikt nodig is, geen overdaad, geen luxe, en wel door een eigen wilsbesluit (aktêmosunê).' Voortdurende gewetensvraag van woestijnvaders aan zichzelf: wat heb ik écht nodig (qua bezit en voorzieingen)? Hierbij was onderscheidingsvermogen noodzakelijk. Samenvatting in een spruek: 'Bemin vurig de armoede en verlang geen onbeduidende voorwerpen in uw kluis te bezitten. Wanneer de ziel iets zoekt en het niet vindt, zucht zij en voelt zich vernederd. Dan troost God haar en schenkt haar rouwmoedigheid. En als de ziel de zoetheid van God geproefd heeft, haat zij bijna het kleed dat zij aan heeft, ja, zelfs haar eigen lichaam.'
Richtlijnen (ontleend aan een spreuk van latere datum):

    Bewaar in uw cel geen kledingstuk dat voor niets aan de haak hangt.
  • Bewaar geen voorwerp dat er ligt voor niets, zelfs geen mosselschelp, want u bent er rekenschap over verschuldigd.
  • Als u een cel hebt die alleen ruimte biedt voor uw hoofd, bouw u dan volstrekt geen andere om daar over plaats te beschikken.
  • Als u een boek bezit, versier de omslag dan niet, en heb geen kostbaar gordijn in uw vertrek.
  • Alles, uw bed, uw huisraad, uw sandalen, uw gordel behoren zo te zijn dat, als er dieven binnen-komen om te stelen, zij geen lust hebben om wat dan ook uit uw kluis mee te nemen.
  • Als u enig huisraad, een mes, een schep of een ander voorwerp bezit, en u bemerkt dat uw ge-dachte het bemint, werp het dan van u af, om uw gedachte te leren niets anders te beminnen dan Christus.
  • Als iemand u uit eigen beweging een aalmoes geeft en u zit in nood, neem haar dan aan, maar zit u niet in nood, aanvaard haar dan in geen geval, want misschien beproeft de satan u om iets aan te nemen wat u niet nodig hebt.9
  • Wanneer uw ziel bekoord wordt om velerlei spijzen te eten, houd haar dan kort, zelfs wat het brood betreft, dan zal zij u bidden en smeken om zich tenminste met brood te mogen verzadigen.
  • Wanneer u zwak van lichaam bent, sta het dan toe wat u nodig hebt, anders wordt u ziek en moet u speciale gerechten laten komen en uw dienaar lastig vallen.

De kwestie is niet, of we zullen sterven, maar hoe we zullen leven.
- O. Hallesby -



WaalWeb Internetproducties
Zinrijk Webtechniek
© 2006-7

 

.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.